Ontluikende geletterdheid | Auditieve oefeningen: |
AUDITIEVE OEFENINGEN
Om goed te kunnen lezen is het belangrijk dat je goed leert onderscheiden wat je hoort. Kinderen die minder goed horen, die tijdelijk doof zijn geweest of die vaak verkouden zijn, kunnen daarom in het begin moeite hebben met leren lezen en schrijven. Ze zijn niet zo op de verschillende klanken ingesteld. Ze lijken zich minder bewust van de verschillen en horen misschien die verschillen ook nog wel minder goed. Bij kinderen die buisjes in de oren geplaatst krijgen, zijn soms spectaculaire verbeteringen te merken in het leren lezen en schrijven. Het is dan werkelijk alsof er een hele nieuwe wereld voor hen open gaat. Andere kinderen lijken aan zo'n technische ingreep niet genoeg te hebben. Die hebben het nodig om als het ware aangeleerd te krijgen hoe je moet horen en luisteren. Die zijn zo weinig auditief ingesteld, dat zij zich van nature terug lijken te trekken en informatie die mondeling tot hen komt maar moeilijk opnemen. Voor deze kinderen is het helpend om veel en verschillende auditieve oefeningen te doen. Daarbij is het belangrijk om als leraar juist bij deze kinderen vaak te controleren of zij weten wat de opdracht is. Een mondeling gegeven opdracht missen zij namelijk nogal eens. In het vorige hoofdstuk beschreven we bij tussendoel 5 over taalbewustzijn, al verschillende spelvormen die niet alleen in de kleuterklas met de oudste kleuters, maar ook nog tot ver in de eerste klas gespeeld en geoefend kunnen worden. Daarnaast zijn er verschillende oefeningen die echt pas vanaf de eerste klas passen.
Het boek 'Curriculum schoolrijpheid 2a' (1997) kan welhaast het uitgangspunt worden genoemd van alle oefeningen die in de klas gedaan kunnen worden. Deel 2a heet 'Auditieve training'.
Het is zeer de moeite waard om dat boek in de lerarenkamer te hebben staan. Bij het boek is een uitgebreid overzicht welke oefening voor welke deelvaardigheid geschikt is. Er zijn oefeningen met zinnen, zinsbouw, zinsbegrip, woorden en woordvormingen en klanken. Er wordt een onderscheid gemaakt in auditieve discriminatie en auditieve synthese, auditieve analyse en auditief geheugen. Er is een opbouw in moeilijkheidsgraad. Die correspondeert weer met de instapproeven in deel 2b, zodat een leraar niet alleen kan vinden wat er nog aan hiaten is bij het kind, maar ook oefeningen vindt die nodig zijn om dat hiaat te
verhelpen. Het scheelt leraren en remedial teachers enorm veel tijd wanneer zij niet zelf alle woorden of categorieën hoeven te verzinnen. Voor bijna alle onderstaande oefeningen kunnen we naar dit boek verwijzen, wanneer het gaat om het kiezen van woorden die geschikt zijn om de oefening mee te doen. Als dit boek gebruikt wordt als naslagwerk weet je zeker dat alle leervoorwaarden voor taalbewustzijn (tussendoel 5) geoefend zijn.
Trefwoorden in een verhaal of gedicht
De leraar vertelt een verhaal, of leest een gedicht voor. Van tevoren is afgesproken dat de kinderen moeten reageren bij een bepaald woord. Wanneer hij bijvoorbeeld: 'Draak' zegt, dan steken de kinderen hun armen omhoog, terwijl ze bij 'Vis' een zwembeweging moeten maken. Natuurlijk bouwt de leraar het aantal trefwoorden geleidelijk op.
Namen
De klas spreekt af om bij een bepaalde naam een handeling uit te voeren. De leraar, of een kind dat spelleider is, zegt de namen in willekeurige volgorde. Bij de afgesproken naam voeren de kinderen de afgesproken handeling uit. Pas hierbij wel op dat het kind dat de naam draagt dit echt leuk vindt. Vraag van te voren: 'Welke naam mag ik vandaag gebruiken?'
Concrete dingen (zelfstandige naamwoorden, zichtbaar in de klas)
Spreek een voorwerp af waarbij moet worden opgestaan wanneer het in het verhaal genoemd wordt. Als de klas dit goed kan, kan de oefening moeilijker worden, dan kan de leraar bijvoorbeeld zeggen dat 'alle dingen die met schilderen te maken hebben' tot de afgesproken reactie moeten leiden. Pas wel op dat het nog een auditieve oefening blijft en niet een abstractere categoriseer oefening.
Werkwoorden
Hetzelfde spel kan met een werkwoord als trefwoord worden gespeeld. Telkens als de leraar in het verhaal iemand laat lopen, moet de klas in de handen klappen, bijvoorbeeld.
Klanken
Met de klas kan worden afgesproken dat ze bij de uu een hand opsteken.
De leraar lees de volgende rij voor:
s - t - uu - k - s - f - uu - oe - uu - r - s - uu - t
Categoriseren
Op het bord (of op een pagina in ieder schrift) staan verschillende kolommen. Iedere kolom heeft een eigen categorie. De leraar noemt een woord en de kinderen moeten goed luisteren en bedenken in welk rijtje het woord thuis hoort.
Een andere vorm van categoriseren is dat de leraar voor jampotjes zorgt met een etiketsticker waarop staat welke categorie woord in dat potje thuis hoort. Kinderen krijgen verschillende (lege) kaartjes en gaan woorden verzinnen in de betreffende categorieën. Ze kijken hoe vol de jampotjes kunnen worden. Later is met diezelfde spulletjes weer makkelijk een ander spel te spelen: alle kaartjes worden omgekeerd op tafel gelegd. Een kind draait een kaartje om, leest voor wat er op staat en het andere kind wijst aan in welke jampot het kaartje hoort. Hier zijn ook weer diverse variaties denkbaar.
Woorden veranderen
Dit is een individuele oefening, die ook wel handig is om eens met een klas als geheel te doen. Op deze wijze kan een leraar bij een individueel aandachtsmoment makkelijker terug grijpen op een basis die in de klas is aangelegd. Vertrekkend van een grondwoord bouwen kind en leraar auditief reeksen op. Bijvoorbeeld: de leraar biedt een woord aan, bijv. rat, de leerling herhaalt het woord, de leraar zegt: vervang de staart door m, de leerling zegt: ram, de leraar zegt: vervang de kop door k, de leerling zegt kam enz. Er zijn verschillende gradaties: drieletterwoorden met korte klinkers, drieletterwoorden met lange klinkers en tweeklanken, woorden met een dubbele staart, woorden met een dubbele kop, woorden met een dubbele kop en een dubbele staart. Goede woorden lijsten zijn te vinden in het boek 'Curriculum schoolrijpheid 2a'.
Oefeningen met een bepaalde klank
Kinderen leren een klank kennen door er steeds woorden mee te moeten maken. De leraar laat eerst de klank (het foneem) horen dat toegevoegd moet worden, bijvoorbeeld 'vww'. De kinderen zeggen het na en voelen met hun handen langs hun keel om te leren hoe ze die klank zelf maken, 'vww'. Dan begin te de leraar en zegt: '...at'. De kinderen vullen aan en zeggen: 'Vvwat'. Dan zegt de leraar: '...is'. De kinderen vullen aan en zeggen: 'Vvwvis'. Dan volgt: '...uur'. De kinderen: 'Vvuur' enz.
De leraar zegt de fonemen afzonderlijk of gegroepeerd, de leerling maakt de synthese. Bijv. p...an, de leerling: pan. Of de leraar zegt: pan, maar dan met k beginnen, de leerling zegt: kan.
Pim-pam-pet
In de nieuwste uitgave van Jumbo spelen is dit bekende spel uitgevoerd in hoofdletters en met vragen die niet alleen weetvragen zijn, maar vaak ook vragen waar de eigen ervaring of beleving van de kinderen aan bod kan komen. Zo wordt er bijvoorbeeld gevraagd naar:
De vragen kan je als leraar overigens ook voor veel andere taallessen gebruiken, bijvoorbeeld om kleine schrijfoefeningen te geven, of kinderen in tweetallen gesprekjes te laten voeren. Met deze vragen kan je ook een ander spel maken dat in de verte een beetje doet denken aan het bingo spel. De leraar vraagt de kinderen hun papiertje in acht vakjes te vouwen. In ieder vakje schrijven ze bovenin (klein) een zelfgekozen letter. Nu leest hij de vragen voor en probeert ieder kind bij ieder vakje een van de vragen te beantwoorden. Wanneer hij acht vragen heeft gesteld kijkt hij hoeveel kinderen al in ieder vakje een antwoord hebben kunnen geven. Bij de volgende vraag weer, net zolang tot ieder kind in ieder vakje iets heeft kunnen opschrijven. (Of tekenen, als schrijven nog niet zo makkelijk gaat)
Woorden maken uit een bestaand woord
Wie kan het meeste aantal woorden bedenken uit een bepaald woord, bijvoorbeeld: kralensnoer: al, en, oer, snel, snoek, enz.
Alle vogels vliegen, maar dan anders
Vooraf spreekt de leraar met de kinderen af welke klank centraal staat, bijvoorbeeld de oe. Alle kinderen staan achter hun tafel. De leraar zegt: 'Alle boeken vliegen.' Nu wapperen de kinderen met hun armen alsof ze gaan vliegen, want in dat woord zit een oe. Wanneer een kind vergeet te wapperen, is het af en moet het gaan zitten. De leraar voert waar mogelijk het tempo op en noemt afwisselend woorden waarin geen oe klank voorkomt (toch gewapperd? Dan af) en woorden waarin wel een oe voorkomt. De laatste die staat heeft gewonnen en mag de klank voor de volgende keer bepalen.
Klankonderscheid
Leraar en kinderen spreken samen af welke handeling aan welke klank wordt gekoppeld. Bijvoorbeeld bij woorden met een oe doe je je handen op je hoofd en bij woorden met een ui trek je een lange neus. De leraar of een auditief ingesteld kind proberen de klas in de war te maken. Maak daarbij als leraar vooral gebruik van de woordlij sten uit 'Curriculum schoolrijpheid 2a', dat hierna nog uitgebreider zal worden besproken. Het scheelt veel denktijd en voorkomt dat je telkens dezelfde woorden gebruikt.
Methodes en boeken die veel worden gebruikt:
Het al eerder genoemde Auditieve training', Curriculum schoolrijpheid deel 2a is zoals we al schreven bijna onmisbaar. Handig is ook het kopieersysteem uit 'de LeessleuteP, een methode voor aanvankelijk lezen en taal (1998). We hebben als voorbeelden twee
werkbladen van hen opgenomen; één direct hierna en één aan het eind van paragraaf 5.4. 'Opperlandse taal en letterkunde', door Battus, Querido 1984, is een groot naslagwerk voor grappige, bizarre taaivondsten, uitingen en fenomenen. Ook voor hogere klassen zijn hier veel leuke oefeningen uit samen te stellen.
Diverse dichtbundels van gedichten voor kinderen die op klankaspecten zijn gemaakt of verzameld, zijn ook goed bruikbaar. Wij geven geen titels, omdat het aanbod snel verandert. In een kinderboekenwinkel is meestal een voorraad te vinden van actuele titels. En in de Gids 'boek en jeugd' die jaarlijks wordt uitgegeven en tegen een gering bedrag verkrijgbaar is, zijn ook altijd dichtbundels te vinden. Die gids is bovendien zeer geschikt om boeken op een bepaald thema uit te zoeken, omdat er telkens een korte beschrijving van de inhoud wordt gegeven.
v